Dag 6-Roots-tour

Het is zondag en we ‘moeten’ vroeg op: we gaan mee met de Roots-tour. Roots is het verhaal van een Amerikaanse auteur die zijn familielijn terug is gaan volgen en uiteindelijk uitkwam bij een man, Kunta Kinteh, die op 17-jarige leeftijd uit zijn dorp in Gambia is ontvoerd en als slaaf verkocht is. Dit boek is in de jaren ’70 verfilmd en is symbool komen te staan voor de afkomst van ‘de’ Afro-Amerikanen.
We worden bij het hotel opgehaald met een bus die ons naar de haven van Banjul zal brengen. Daar stappen we op een bootje dat eerst nog bijna een uur blijft liggen omdat er nog andere mensen aan boord moeten komen. We zitten tussen flink wat ‘Ollanders’ die zichzelf heel geestig vinden maar die ik vooral heel vermoeiend vind, vooral vóór 9 uur ’s morgens, dus ik pak mijn boek. Arjo pakt zijn digitale ‘boek’ en leest verder in…Roots. Wel zie ik nog een bonte ijsvogel voordat we vertrekken. ‘Bont’ betekent zwart-wit, dus is ie eigenlijk veel minder bont dan de ‘gewone’ die we thuis hebben, maar ik vind ‘m toch heel mooi, met zijn kuifje op zijn kop. 

Na een flinke tijd varen, de rivier is trouwens een stuk breder dan ik me van tevoren had voorgesteld, komen we bij onze eerste stop: het dorpje Albreda. Hier staat het slavernijmonument en we bezoeken er het slavernijmuseum. De hele tour werd gefilmd, en degene die dat deed stuurde de kinderen die aan de voet van het slavernijmonument zaten weg, om een ‘beter’ plaatje te krijgen. Zelf vind ik het plaatje mét de jongetjes mooier. Jongetjes die even rustig samen ergens zitten, straks weer gaan voetballen en niet bang hoeven te zijn dat ze geroofd worden. Gekidnapt en weggevoerd uit het land waar ze geboren zijn.
Never again.
Als we van het monument naar het museum lopen komen we langs zingende en dansende groepjes meisjes ‘welcome, welcome’, zingen ze ons toe. Het is bloedheet geworden. Op de boot had ik nog een sjaaltje om mijn nek omdat het een beetje fris was, nu heb ik datzelfde sjaaltje om mijn hoofd geknoopt omdat ik bang ben dat ik anders hoofdpijn of een zonnesteek krijg. En in die hitte lopen we van Albreda naar Juffureh, een dorpje waarvan ze zeggen dat Kunta Kinteh daar woonde. Voordat we het dorp in ‘mogen’ worden we voorgesteld aan de dorpsoudste (een vrouw) die ons officieel welkom heet en toestemming geeft om het dorp te bezoeken. Een vriendin had ons, samen met een flinke hoop pennen, een setje kleine klompjes opgestuurd om in Gambia cadeau te doen, die bieden we aan aan de dorpsoudste.

In Juffureh vertelt een gids in het (heel) kort het verhaal van Kunta Kinteh, kunnen we kennismaken met zijn verre verwanten en is er een gelegenheid om een craft markt te bezoeken. Maar wij hebben op onze eerste dag een houten ijsvogel gekocht die veel mooier is dan wat daar te zien was, dus wij vonden het wel even mooi geweest. Daarna liepen we terug naar de boot (maar niet voordat ik nog een lading pennen en potloden in een kistje heb gedaan voor het lokale schooltje).
De boot bracht ons  vervolgens naar Kunta Kinteh Island, voorheen Sint James island (een deel van de bevolking blijft het ook zo noemen, maar ik vind Kunta Kinteh Island een veel betere naam). Op dit eiland zijn de ruïnes van een fort te zien. Dit fort werd gebruikt om de tot slaaf gemaakten gevangen te houden totdat ze verscheept werden (voornamelijk naar de koloniën die nu de Verenigde Staten zijn).
Het is de vraag hoe lang het er nog staat want wegens erosie verdwijnt er jaarlijks een deel van het eiland.
Na een rondwandeling over het eiland, waar we ook wat foto’s genomen hebben, is het tijd om weer terug te gaan naar de boot die ons weer naar de haven brengt. Vandaar weer met het busje naar het hotel.

 

Dag 5: lekker lui en lekker eten

Omdat we morgen weer een lange excursie op het programma hebben staan, doen we het deze dag extra rustig aan. Na het ontbijt kiezen we twee ligstoelen onder een parasol bij het zwembad en lezen een boek (Arjo is nog bezig in ‘Roots’ en ik lees ‘What we left behind’ van Robin Talley, die ik na lezing ook ook achterlaat bij het zwembad). Tussendoor gooien we nog even met een balletje want we willen er niet over een paar jaar uitzien als sommige andere Nederlanders die als roze-roodverbrande hompen langs het zwembad schuifelen, dus: minimaal 45 minuten bewegen per dag, anders groeien we dicht.
Vooral hier in Gambia is dat geen overbodige luxe want je kunt hier lekker eten…
Lunchen doen we bij Queen of Africa, een restaurantje op de strip dat er simpel uitziet maar wel hele vrolijke kleedjes op tafel heeft liggen én traditionele Gambiaanse gerechten op de kaart heeft. Ik eet yassa met vis en Arjo kip in pindasaus. Ook hebben ze bush tea (Mborr Mborr) waarvan gids Mo had gezegd dat het allerlei gezondheidsvoordelen heeft en dat het jammer is dat mensen tegenwoordig steeds meer frisdrank en koffie drinken. Ik bestel natuurlijk de gezonde thee. 

Als we uitgegeten zijn gaan we nog even naar een supermarktje om een fles water te halen. Tegenover het restaurant zit er eentje waar we nog niet geweest zijn.
‘Het ziet er dicht uit’, zegt Arjo.
‘Nou, er gingen daarnet mensen naar binnen.’
‘Lijkt me stug want het ziet er dicht uit.’
‘Laten we nu maar even gaan kijken, we kunnen altijd nog naar die andere.”
‘Nou, het licht is uit, die is echt dicht hoor…’
Maar door het raam zag ik aan Indisch uitziende mijnheer gebaren dat we vooral binnen moesten komen. We kregen een zaklamp mee, want achterin de winkel deed het licht het niet. Dat is nog eens echt avontuurlijk winkelen. Het water was hier trouwens veel goedkoper dan in het winkeltje waar we de afgelopen dagen geweest waren.
Mét flessen water togen we weer naar het hotel waar we een afspraak hadden in het holistic healing centre voor een massage. Die hadden we die ochtend aan het zwembad geboekt want dan kregen we korting. ‘Heb ik nu echt 15% korting gekregen op twee massages van ieder ruim en uur die samen maar € 30,- kosten?’ Ja dus.
Ik kreeg een aromatherapie massage en Arjo een African Healing massage. Die van mij zou milder zijn. Nou, ik wil dan niet weten hoe heftig die andere is. Ik ben nog nooit zo gemarteld op de massagetafel maar ik kon de knopen wel voelen wegsmelten.
‘You were crying’, zei ze. En dan in de betekenis van ‘crying out’, ik was niet aan het huilen, echt niet.
‘But now I’m smiling’, zei ik. Dan was het goed.
Helemaal soepel en Zen gingen we een deurtje verder: naar de kleermaker want mijn jasjes waren klaar. Van één stof was nog heel veel over dus bestelden we daar nog een overhemd voor Arjo van. Mijn andere ‘restje’ werd omzoomd en kan ik dus nu gebruiken als pareo of als laken.
’s Avonds eten we bij Darboe’s restaurant waar we ook weer ‘Gambiaans’ eten: ik kies voor Benachin rice, rijst met groente en tomatensaus.

Meer lezen over vakantie in Gambia? Hier lees je wat ze in Gambia van Nederlanders vinden (en wat ik van ze vind).

Dag 4: Happy married!

Tijdens het ontbijt komen de obers zingend naar buiten met een bord vol fruit: ‘happy married to you!’, vandaag is het namelijk onze eerste trouwdag (of nou ja, de tweede, maar dan 1 jaar later, of zoiets). Na het ontbijt vragen we een medewerker of hij wat foto’s van ons wil maken in de tuin van het hotel, die kunnen we dan aan ons trouw-album toevoegen (wie weet waar we volgend jaar ons 2-jarig huwelijk vieren, en waar zouden we weer een jaar later zijn…?). Daarna gaan we even langs bij de kleermakers die ook in het hotel gevestigd zijn. We hebben daar de stof gebracht die we op de markt van Serekunda gekocht hebben. Voor Arjo maken ze een overhemd met korte mouwen en ik heb twee foto’s van blazers die gedragen werden in de serie ‘The Good fight’ laten zien, met de vraag of ze die na konden maken.

Net als zoveel dingen in Gambia, was dat ‘No problem’.
Vandaag kunnen we terecht voor een eerste pas.
Daarna gaan we nog even wat lezen op het terrasje voor onze hotelkamer en voor de lunch gaan we naar het Gaya Art café waar ik over had gelezen op Trip Advisor. De kaart is heel uitgebreid en er hangt binnen kunst aan de muren. De prijzen zijn ‘Europees’, maar dat mag wel voor een keertje.
In de namiddag hebben we een afspraak met Mo die in het hotel werkt en ons graag mee wil nemen naar het Monkey Park. Omdat dat ná zijn werkdag moet hebben we om half 5 afgesproken bij de ingang van het hotel. Arjo heeft al zo zijn bedenkingen bij het tijdstip, want dat is ook het tijdstip waarop de apen de tuin van het hotel onveilig komen maken. En ja hoor, nauwelijks een aap te zien in het Bijilo Park. Zelfs voor de bananen die ik stiekem mee heb genomen komen ze de boom niet uit.
’s Avonds eten we bij The Green Mamba in een mooie tuin waar ze wierook onder de tafel zetten tegen de muggen. We moeten alleen zo lang wachten op het eten dat ik al in slaap ben gevallen voordat de vis die we gaan delen voor onze neus staat.

Dag 3-excursie Zuid-Gambia

Het is donderdag, dus tijd voor onze eerste excursie, maar niet voordat ik ‘donno’ heb geprobeerd bij het ontbijt: een soort kleine oliebollen zonder rozijnen. Erg lekker, maar ik eet ook braaf mijn havermout met mango (we hebben van de vrouw van Ebou bij het vertrek een zak vol mango’s gekregen dus we hebben elke ochtend bij het ontbijt een hele mango voor onszelf).
Onder leiding van gids Mo gaan we in een oude legertruck met een groepje naar Zuid Gambia. De eerste stop is een klein marktje waar vooral eten verkocht wordt. Velen verklaren zich vegetariër als ze zien hoe het vlees daar in de zon ligt met de vliegen erop. Ik at toch al geen vlees en heb vooral oog voor de kruiden die er te koop zijn. Voordat we de truck weer in gaan koop ik nog snel een zak hibiscus om lekker frisse thee van te kunnen zetten.
De volgende stop is een schooltje dat door een gemeenschap is opgezet en gesteund wordt door de reisorganisatie en donaties van bezoekers. ‘Bovenmeester’ Lamin vertelt hoe zijn eigen schoolcarrière is verlopen en hoe de school steeds meer werd uitgebreid. Op dit moment wordt er ook gebouwd aan nieuwe klaslokalen want een deel van de leerlingen krijgt nog steeds les onder een boom. Terwijl Arjo onze donatie in een bus doet en netjes in het kasboek noteert geef ik een linnen tas (plastic tassen zijn verboden in Gambia) met schriftjes en een flinke voorraad pennen (deels gekregen van vrienden) in etuis aan mijnheer Lamin. Daarna mogen we een kijkje nemen in een paar klassen (behalve het lokaal waar de oudste leerlingen examens doen). De meisjes in de klas die buiten les hadden vonden vooral mijn trouwring erg interessant.

Na het schooltje gingen we naar pappa John, een 90-jarige christen die palmwijn en zumzum maakt. Zumzum wordt ook wel kill me quick genoemd en smaakt een beetje naar gin. Pappa John hebben we echter niet gezien, en de palmwijn was er ook niet (het blijft Afrika), maar dat werd ruimschoots goed gemaakt door het dochtertje van de dame die de zumzum serveerde: deze mini-charmeuse danste en zong alsof ze op het podium van idols stond.


Na de drank was het tijd voor het Tanje village Museum, een soort openluchtmuseum waar je kan zien hoe een Mandinka-dorpje er ongeveer 100 jaar geleden uitzag. Voor Arjo en mij was dat extra interessant omdat we allebei het boek Roots hebben gelezen en dat speelt zich voor een groot deel af in een soortgelijk dorpje in ongeveer dezelfde tijd. De bevolking van Gambia bestaat uit 4 verschillende stammen: Mandinka, Fula, Wolof en Jolla. Een dorpje van een andere stam had er íets anders uitgezien (het verschil zat ‘m vooral in de daken van de hutjes, vertelde Gids Mo), maar niet heel erg anders. In het deel van Gambia waar ons hotel staat vind je vooral Mandinka, maar de stammen mengen steeds meer met elkaar. Zo is, als ik het goed onthouden heb, Ebou zelf Jolla, zijn huidige vrouw is Mandinka en zijn vorige vrouw was Fula. De nieuwgekozen president gelooft ook erg in één Gambia en is zelf ook van gemengde afkomst.
Terwijl de toubab (witte mensen) even wat water dronken in het café-gedeelte van het museum, nam onze gids Mo even de tijd om zijn krantje te lezen: FOROYAA, the opposition newspaper. Toen de dictator nog aan de macht was, was het zeer onverstandig om deze krant in het openbaar te lezen want je zou zomaar aangegeven kunnen worden. Nu is dat allemaal anders: de hoofdredacteur van de krant maakt deel uit van de huidige regering. We praten nog iets verder met Mo over de veranderingen die er gaande zijn in het land: achterstallig onderhoud wordt aangepakt, mensen zijn niet meer bang om ’s nachts uit hun bed gehaald te worden om vervolgens te ‘verdwijnen’, hoopvolle berichten.

In het Tanji village museum

Na het bezoek aan het museum rijden we nog een klein stukje op weg naar Paradise Beach waar we zullen lunchen. We voelen ons gedurende de reis net Wim-Lex en Máxima: overal waar we langs rijden rennen kinderen met de truck mee, roepen toubab! (wit mens) en zwaaien. Heel veel zwaaien. We zwaaien vrolijk terug. De iets oudere jongens, die too cool zijn om te zwaaien, steken vaak hun duim op. Iets oudere meisjes glimlachen en zeggen ‘hello‘.
Ergens iets gaan eten en niet van tevoren weten wat je voorgeschoteld krijgt (en dus niet weten of daar iets bij zit wat ik kan en wil eten), is voor mij altijd lastig, dus had ik gezonde reepjes, een zak noten en wat bananen in mijn tas gestopt voor het geval dát. Maar die had ik helemaal niet nodig: aan het strand werd een buffet neergezet met brood (wat ik niet eet), salade, Wolof rice (gebakken rijst met tomaat en groente), een sausje van groente, kip, en vis. Als ze me alleen de wolof rijst en het sausje hadden gegeven wa ik al volkomen gelukkig geweest want dat was écht heel erg lekker. Ik nam ook een stukje vis en wat salade, maar de rijst heb ik zelfs nóg een keer opgeschept. Na het eten hadden we wat tijd om op het strand te zitten. Daar stond ook een koe. Die wilde wel op de foto.
Vlak bij het strand was een super schoon toiletgebouw, er stonden pakken toiletpapier en het rook er naar schoonmaakmiddel. Er stond zelfs een pompje met vloeibare zeep bij het kraantje. Maar als je dan het hokje open deed moest je constateren dat ze pot zó geïnstalleerd is, dat je er niet recht op kan zitten omdat je benen niet tussen de pot en de muur passen. Het blíjft Arfika…en gelukkig maar want ik vind dat dus heel geestig.

Onze laatste stop van de dag is Tanji, het vissersdorpje. Eerst komen we lang de plek waar vissen gerookt worden (sommigen besluiten hier om nooit meer vis te eten), daarna lopen we het strand op waar de vangst van de dag binnenkomt. Kinderen lopen met teilen op hun hoofd het water in om de vangst van de boten naar het strand te brengen, daar worden de vissen verkocht. Aan het einde van de dag worden ze in vis betaald.
Veel van de vissers komen uit Senegal (en spreken dus Frans in plaats van Engels), het land dat aan drie kanten om Gambia heen ligt. Een jonge vrouw in onze groep, die samen met haar moeder op reis was, had op het strand al snel een aanbidder. Vermoedelijk een Senegalees want ze verstond hem eerst niet. Uiteindelijk vond hij de juiste woorden: ‘I…love…her’. Dat begreep ze wel, maar toch werd het niets, ook al bood hij haar moeder nog zo veel vis aan en probeerde Mo een beetje voor hem te onderhandelen.
Ons groepje werd op een afstandje gevolgd door twee jongetjes die alles goed in zich opnamen. Wie weet wilden ze later ook wel gids worden en zo’n groepje toubab alles vertellen. Toen we weer in de truck waren geklommen stonden ze vlak naast de auto. Ze vroegen niets, keken alleen maar met een vriendelijke blik naar wat we deden.
Sommigen hadden nog lege flesjes en staken die de jongens toe (die worden hergebruikt), waar ze heel beleefd ’thank you’ op zeiden. Ik bedacht me dat ik nog twee pennen in mijn tas had, precies genoeg, dus ik gaf er ieder één. ‘Pen! Pen! Thánk you!’, riepen ze opgetogen. Er zijn dus mensen op de wereld die net zo gek zijn op pennen als ik. Ik hoop dat ze er mooie dingen mee gaan schrijven.

Dag 2-Serekunda Markt

Er zijn drie soorten taxi’s in Gambia: de bushtaxi, een soort busje waar zo veel mogelijk Gambianen op of in gepropt worden, een gele taxi en een groene taxi. Alleen het laatste type was aan te raden volgens de mevrouw van Tui (gezondheid) want bij de eerste twee was het hebben van remmen, achteruitkijkspiegels of een rijbewijs niet gegarandeerd.
Bij de ingang van het hotel was een bord met daarop de prijzen van een groene taxi per bestemming. Naar Serekunda Market was 700 dalasi (ongeveer € 15,-). We vroegen aan de mijnheer die de taxi’s regelde of hij aan de chauffeur kon vragen of hij met ons mee wilde lopen over de markt. Dat is handig want dan ben je er zeker van dat je na een rondje markt je taxi weer terug kan vinden en je wordt ook minder lastiggevallen door mensen die iets aan je willen verkopen.
‘No problem’, zei de regelmijnheer. Alles is ‘no problem’ in Gambia. Onze chauffeur heette Malang Camara en toen we net twee minuten onderweg waren vroeg hij aan Arjo of hij alvast 250 dalasi mocht hebben, dan kon hij even tanken. Auto volgegooid en op weg naar Serekunda Market. Volgens Katrien van Tui (…) kun je het beste in de ochtend gaan want dan is het niet zo druk…. Nou, we willen niet weten hoe druk het dan in de middag wordt…
De hoofdmissie was stof: ik wilde graag wat jasjes laten maken en Arjo kon wel wat overhemden met korte mouwen gebruiken. In de eerste winkel lukte het onderhandelen niet zo goed, dus besloten we nog even verder te kijken (maar die éne groene stof met die vogels erop was wel héél mooi…). We kwamen bij een andere stoffenwinkel waar een man met een megafoon de waren aan stond te prijzen. Boss man en boss lady (dat waren wij) werden ook van harte verwelkomd. En oh ja, hij wilde graag ook trouwen met een Nederlandse vrouw, dus als er nog single ladies zijn die een gevoel voor humor belangrijk vinden in een man: je vindt ‘m op de markt van Serekunda. Bij deze winkel hebben we twee lappen stof gekocht. Daarna kochten we nog bananen bij een vrouw die heel kwaad was op een truck die haar uitzicht belemmerde en ervoor zorgde dat er minder klanten kwamen en op de terugweg naar de auto (waar een hond onder lag te zonnen) kocht ik nog een klein teiltje én natuurlijk de stof uit de eerste winkel (wat had je dan gedacht?).
Aangekomen bij het hotel zei Malang ‘Het was 700 dalasi, maar ik had al 250 gekregen dus dat is nog 450.’
‘Maar 700 is toch voor heen?’
‘Nee, dat is heen en terug.’
‘Maar je hebt ook een uur met ons over die markt gelopen…’
‘Is no problem.’
‘Nou, hier heb je nog 800 dalasi, is ook no problem.’
Toen was het tijd voor lunch, die aten we aan het zwembad, met uitzicht op nootjes stelende apen (die halen ze gewoon uit je tas als je hen even je rug toekeert). Dit waren de ‘minder vriendelijke’ (lees: deze zijn ‘more likely to bite).


En toen was het tijd voor onze afspraak met Ebou. Ebou is het hoofd housekeeping van het hotel en we hadden hem de dag ervoor leren kennen omdat ons kluisje het niet deed. En zoals met de meeste Gambianen raakten we met hem aan de praat en hij nodigde ons uit om bij hem thuis langs te komen en zijn gezin te ontmoeten. Dat vonden we leuk, dus die uitnodiging namen we aan.
Ebou woont in een mooi huis op een compound waar meerdere families wonen. Hij heeft er acht jaar over gedaan om het huis te bouwen en woont er nu een jaar, samen met zijn volwassen kinderen uit zijn eerste huwelijk (zijn vrouw is overleden), zijn tweede vrouw en hun dochtertje Maria van 3.
We hebben eerst in zijn tuin gezeten, onder de schaduw van de mangoboom, waar we ook mango geserveerd kregen. Daarna hebben we met Ebou en Maria een wandeling door de buurt gemaakt. ‘Wandelen met haar duurt altijd veel langer’, zei Ebou, ‘want ze wil altijd van alles. Soms wijst ze zelfs naar een auto en zegt ze ‘I want that car!’. Arjo wist een prima oplossing: hij nam haar op zijn schouders. Maria wist dat wel te waarderen….
Net als de schriftjes en pennen die we voor haar hadden meegenomen. Ergens in Gambia is er een meisje met pennen van de Hubo uit Alphen aan den Rijn 😉

De reis en dag 1

Op maandag-na-middag 5 juni vertrokken we vanaf Schiphol naar Banjul met een tussenstop op de Kaapverdische eilanden. Helaas liet het personeel van Tui (‘gezondheid!’ roept Arjo dan altijd) ons vlak voor het opstijgen weten dat we éérst nog een landing zouden maken op Tenerife om daar te tanken.
Gemopper alom natuurlijk want Nederlanders houden best van een voordeeltje (we vermoeden dat tanken daar goedkoper is dan op Schiphol) maar we houden niet van wachten. En ook niet van opstijgen en landen.


Dat was dus een lange en vermoeiende vlucht en in Gambia is het twee uur later dan in Nederland dus toen we tegen 11 uur in ons hotel waren voelde het voor onze biologische klok als ver na middernacht.
We werden ontvangen door hotelpersoneel in fleurige overhemden en kregen een vers vruchtensapje aangeboden (ik weet niet meer of het nou van de baobabvrucht was of een andere, maar baobab klinkt zo leuk). Toen we waren ingeschreven bracht een vrouw onze koffers naar de kamer. Onderweg vloog er iets over ons hoofd waarvan ik dacht dat het een flinke roofvogel was, maar dat waren dus vleermuizen. Hele grote vleermuizen. En die maken heel veel lawaai. Het klinkt een beetje als een heksenlachje en het gaat door tot een uur of 4 in de ochtend. Geloof me, ik kan het weten….

De eerste dag doen we het rustig aan, ik lees het boek uit dat ik in het vliegtuig bij me had (‘Brick Lane’ van Monica Ali) en laat het achter in het boekenkastje bij het zwembad en daarna gaan we ontbijten. Dat blijkt een ware survival of the smartest te zijn want de kleine witte koereigers houden heel goed in de gaten of er een domme toerist is die zijn of haar brood even onbeheerd achterlaat. Het personeel heeft het er maar druk mee. Ik ben vooral heel blij dat er een schaal voor mangostukjes bij het buffet staat.
Daarna komt de Vlaamse mevrouw van Tui (gezondheid) om het één en ander te vertellen over Gambia en de excursies aan te prijzen. We boeken er twee: Zuid-Gambia en de Roots-tour.
Om half 12 worden de gieren gevoerd op het terrein en dat willen we wel meemaken. De koereigers zijn er hier ook als de kippen bij (;)) en ook zwarte wouden proberen een hapje mee te pikken.
Als die show voorbij is én we ook even nader kennis hebben gemaakt met de andere bewoners van de hoteltuin (apen) pakken we de handdoeken uit de hotelkamer en begeven ons naar het strand. Het strand grenst aan één van de twee zwembaden van het hotel dus ver hoeven we niet. Ook niet om te winkelen overigens want menig local komt naar ons toe om te laten zien wat hij of zij in de aanbieding heeft. We kopen een houten ijsvogel en lunchen in onze luie strandstoel.
’s Avonds eten we bij Al Rawshe, een Libanees restaurant vlak bij het hotel waar ik het vegetarische dagmenu had met heerlijke falafel, humus en auberginesalade.